Hoe goed bewaak je jouw grenzen?

Zeg je overal ‘ja’ op en zet je jezelf steeds op de laatste plaats? Of kun je juist goed aangeven wat wel - en vooral ook wat niet - lukt? Met andere woorden: wat voor type ben jij in het bewaken van grenzen? Test het hier!

(scroll naar beneden voor de resultaten)

1. Gaten in het rooster

’s Avonds krijg jij (en de rest van jouw team) een bericht van de roostermaker: Een collega zit in quarantaine. ‘Wie kan deze dienst morgenvroeg over­nemen?’ Je hebt dan een vrije dag. Wat doe je?

A. Je reageert meteen op het verzoek, natuurlijk schiet je te hulp. Die vrije dag haal je later wel in.
B. Alleen als je morgenochtend nog niets anders te doen hebt en je je niet echt moe voelt van de dienst van vandaag, zeg je ‘ja’.
C. Je doet het niet. Je hebt die vrije dag hard nodig om op te kunnen laden.

2. Bereikbaar

Je neemt jouw werktelefoon na je dag­dienst mee naar huis. Je bent vrij en hebt ’s avonds en ’s nachts ook geen bereikbaarheidsdienst. Wat doe je met de telefoon?

A. Je hebt ’m altijd in de buurt, zodat je weet wat er speelt.
B. Je hebt ’m niet continu bij je, maar checkt wel af en toe of je iets hebt gemist.
C. Die gaat uit! Je zet ’m pas weer aan als je aan jouw volgende dienst begint.

3. Waar is nou die douchestoel?

Je komt bij een nieuwe cliënt thuis om haar onder meer te helpen met douchen. Ze kreeg bij de intake de opdracht om zelf voor een douchestoel te zorgen. Zonder douchestoel mag je geen zorg verlenen. Je loopt naar boven en ziet... geen douchestoel. Wat doe je?

A. Je bent er nou toch. Je verleent de hulp die ze nodig heeft.
B. Je maakt heel duidelijk dat de douche-stoel er echt moet komen. Toch maak je een uitzondering.
C. Simpel: het douchen sla je over. Eerst moet er een douchestoel komen.

4. Nu even niet...

Je komt bij een cliënt voor een gepland zorgmoment en je bent op tijd. Als je binnenkomt zie je dat er bezoek is. Hij vraagt of je later terug kunt komen. Wat doe je?

A. Je schuift met de planning. Als je hem hiermee een plezier kunt doen, doe je dat graag.
B. Toevallig heb je later op de dag nog ruimte. Je spreekt met hem af dat het dan wel moet gebeuren.
C. Daar begin je niet aan, afspraak is afspraak.

5. Pauze op pauze?

Vlak voordat jouw lunchpauze begint, drukt één van de patiënten op de bel. Wat doe je?

A. Je gaat er meteen naartoe en doet wat er moet gebeuren. Of er nog tijd overblijft om te lunchen zie je straks wel.
B. Eerst neem je zelf polshoogte. Als je ziet dat je niet binnen vijf minuten klaar bent, draag je het werk over aan een collega.
C. Je vraagt meteen of een collega het van je kan overnemen, dan kun jij even rustig gaan lunchen.

* Lees het in V&VN Magazine: Grenzen, vanaf pagina 22.