Urgentie
Aan het begin van een dienst, liefst voordat ik aan de slag ga met meetapparatuur, medicijnen of andere dingen die ´moeten´, maak ik nogal eens een praatje met de patiënt. Even ongedwongen peilen hoe de vlag erbij hangt. Hoe heb je geslapen of hoe was je dag, wat zijn je voornaamste klachten momenteel en hoe gaat het met het thuisfront, zijn vragen die dan de revue kunnen passeren. Maar ook het weer, een onderwerp uit het nieuws, of een boek dat de patiënt leest, kunnen ter sprake komen. Ik eindig zo´n gesprekje vaak met de vraag wat ik voor de patiënt kan doen om zijn dag iets mooier te maken. Zo antwoordde laatst iemand dat hij er blij van zou worden als het lampje boven zijn bed, dat al dagen stuk was, die dag gerepareerd zou worden. De enige functionerende lichtknop zat nu bij de kamerdeur en met name als hij ´s nachts licht nodig had, was het een hele toer om die knop te bereiken.
Wie niet beter weet zou kunnen denken dat een patiënt in het ziekenhuis goed aan zijn rust toekomt. Lang slapen (het bezoekuur is lekker vroeg afgelopen), rustig wakker worden (je hoeft immers nergens heen), ontbijten (iedere dag volop keuze van de kar), douchen (een eigen badkamer), de dag doorkomen met je tablet of een puzzel (of iets anders dat je leuk vindt om te doen) en natuurlijk zo nu en dan een onderzoek, of een gesprek met de verpleegkundige of een arts (je ligt tenslotte wel met een reden in het ziekenhuis). Niets lijkt echter minder waar. Vanaf een uur of zes, half zeven ´s ochtends krijgt een patiënt op de afdeling Hematologie van het UMCG achtereenvolgens medicatie via het infuus (polsbandje scannen, piepende infuuspompen), een thermometer over zijn voorhoofd (angst voor koorts), een bloedafname (au) en de vraag wat hij wil eten (jeetje, net wakker en eigenlijk nog geen trek, of gewoon überhaupt al kotsmisselijk). Vervolgens krijgt hij, met een beetje pech nét als hij net zijn eerste hap ontbijt wil nemen, een bloeddrukband om zijn arm en een saturatiemeter aan zijn vinger, een stapel pillen om u tegen te zeggen en de vraag of hij even op wil staan, zodat het bed verschoond kan worden. Daarna komen (na elkaar, of tegelijkertijd) de arts, de fysiotherapeut, de mondhygiënist en/of de diëtist en moeten door de verpleegkundige ´even´ de infuuslijnen verschoond worden, de mond en huid geïnspecteerd worden op afwijkingen, of volgt er weer een ronde piepende infuuspompen.
Hoewel mijn lieve, meelevende collega´s en ik ervoor waken dat de patiënt al te veel hinder ondervindt van alles dat er tijdens een dienst moet gebeuren (en bovenstaande daardoor gelukkig niet iedere dag de realiteit is), valt enige hectiek soms niet te voorkomen. De dienst starten met een gesprekje, zoals ik hierboven beschreef, kan mijns inziens helpen om ondanks alles wat ´moet´ niet zomaar voorbij te gaan aan wat voor de patiënt die dag belangrijk is. Zodra ik de kamer met het kapotte lampje verlaten heb, bel ik met de technische dienst om te vragen of er iemand kan komen om het te repareren. ”Is deze melding urgent? ”, vraagt de medewerker aan de andere kant van de lijn, nadat zij alle overige gegevens genoteerd heeft. ”Ja, heel urgent”, zeg ik. Ik bedank haar en hang tevreden de hoorn op de haak.
Rixt Bode
Word lid en praat mee!
Samen met 105.000 leden maken we ons als beroepsvereniging sterk voor professionalisering van de beroepen verpleegkundige, verzorgende en verpleegkundig specialist. Leden horen, zien en helpen; dat is waar we als V&VN voor staan. Wil jij invloed hebben op hoe jouw beroep zich ontwikkelt? Word lid van V&VN.